Portret – Utrecht – Mezen – Huygens

Portret – Utrecht – Mezen – Huygens

Portret
Met volle aandacht heb ik de publiciteit gevolgd over het kortgeleden als echte Rembrandt erkende ‘Portret van een jonge man’. Vorige keer schreef ik u over zijn dubbelportretten van Maarten Soolmans en Oopjen Coppit, nu kreeg onze grootste schilder (of: Van Gogh?) weer alle aandacht vanwege dit -waarschijnlijk uitgesneden- portret van een uitdagende jongeman die opvalt door zijn rode haar, prachtige kraag en lelijke, vast niet door Rembrandt geschilderde linkerhand. Twee dingen bleven me bij het doorlezen van de ‘recensies’ boeien: hoe van de kraag eerst het wit werd geschilderd en daarna pas het ragfijne zwart werd aangebracht en daarnaast de trefzekerheid waarmee de schilder het brutale en uitdagende karakter van zo’n halfvolwassene kon treffen. Ik ben nieuwsgiering waar het schilderij terecht zal komen. En wat het opbrengt op de veiling, natuurlijk!

Utrecht
Vorige week was ik met een kleine groep een dagje in Utrecht. Prachtig weer, prachtige stad. Eerst kregen we een keurige rondleiding door de Domkerk. Net als in de Nieuwe Kerk van Amsterdam ergerde ik me weer wezenlijk aan de brutaliteit waarmee anti-katholieken op de meest voorname en om eerbied vragende plaats het kerkgebouw hebben onteerd met vuilwitte grafmonumenten van zgn. oorlogshelden -wanneer zal Monumentenzorg daar eens tegen optreden?-, maar de vriendelijke ontvangst door de kerkewachten en de aangename sfeer in het domrestaurant maakten veel goed. Ons hoofddoel was de miniaturententoonstelling in het Catharijneconvent. Op zich al een magnifiek gebouw, maar de voorgetoverde getijdenboeken met hun kleurrijke verluchtingen deden ons versteld staan. Bij mijn studie Nederlands op de VU heb ik indertijd paleografie meegekregen van Prof. Roelink: dat kwam me goed van pas: ik kon heel wat teksten lezen, ook omdat liturgisch Latijn me vertrouwd is. Maar de symboliek van miniaturen ontcijferen, dat is andere koek!

Mezen
Ja hoor, het was zover: via de verspieder op mijn computer kon ik het uitvliegen van de jonge mezen uit mijn terrasvogelhuisje volgen. Van het begin af aan heb ik het leggen en uitbroeden van de acht eitjes gevolgd. Uiteindelijk waren er vijf jongen sterk genoeg om elkaar het nest uit te duwen door het gaatje dat precies groot genoeg was om ze door te laten. Zo weinig ruimte als ze uiteindelijk in het kastje nog ter beschikking hadden, zo onvoorstelbaar ruim moet de wereld in en boven de bomen hun hebben geleken. Gezelle moet zich -volgens zijn gedicht- krom gelachen hebben toen hij jonge mezen zag hippen en trippen tak-op, tak-af, ik voelde een zeker meelijden: je zult maar na het veilige nestje de wijde wereld in geduwd worden!

Pinksteren
Vanwege de komende Pinksterdagen mag ik morgen voorgaan in Avondlicht en zondag in Onderdijk. Deze keer gaat het in de kerk van mijn geboortedorp niet alleen om het feest van de Heilige Geest maar ook om de viering van een vijftigjarig huwelijk: mijn neef en mijn vroegere buurmeisje vieren hun gouden trouwfeest. Op 3 april jl. heb ik u van Huygens’ Heilighe Daghen (1645) Goede Vrijdagh en Paeschen voorgelegd, hieronder volgen nu Hemelvaert en Pinxteren. De rubriek ‘Hoevinudie?’ laat ik deze keer vervallen: Niet zo gepast bij de pinkstergedachte.

H e m e l v a e r t .
O Voertuig Israëls met uwe Ruiter-knechten,
Waar brengt gij onze Vorst, o gij, der zwakken troost?
Zijt gij zó toeverlaat van uw gekozen kroost?
Blijft gij ons zó tot hulp? Verlaat gij ons bij ’t vechten,
Voorvechter van uw volk? Werpt gij ons als gerechten
De dwingelanden toe, gebraden en geroost(erd),
De spieren losgehaakt, de aderen gehoosd,
De zenuwen geknoopt op roosters en op drechten?
O, Duif, kijk naar omlaag; vlieg op onz’ harten toe,
En ruk ze als uw buit uit deze sterfelijkheden;
En gun de wereld niets, en laat haar hier beneden
Slechts waar de laatste worm zijn lust nog in voldoe(t).
O die van nu af aan in ’t eindeloze vrij zijt,
Wees hier, en voer ons zó van nu af aan waar gij zijt.

P i n x t e r e n .
Zeer overdadig is des Heren milde hand.
Zijn tolken hadden Hem ’t goed spreken zien beloven
Voor ’s Werelds machtigen, toch stort Hij nu van boven
Hun elk zijn vurige tong en taal voor ieder land.
Waartoe die overvloed van gaven van Zijn kant?
Hij had de Hemel reeds zijn almacht leren loven,
De dag en stille nacht verkondigen ’t de doven,
En al zijn maaksel spreekt. Maar zonder perk of rand
Zijn ook zijn wonderen naast al zijn gunstigheden.
Heer, deelt gij Tongen uit? Zie nog eens naar beneden,
En deel er mij een toe die U in mij bevall’,
Die niet zal stamelen waar bozen zullen beven,
Die uitziet naar de doem van dood en eeuwig leven,
En niet bekommerd zij wat hij daar zeggen zal.