Wüst
Afgelopen vijdag kreeg ik het overlijdensbericht van mijn eerste leraar Latijn. Natuurlijk had ik in de kerk van Onderdijk al wat van de vroegere internationale taal opgevangen via de koorzang en de liturgie, maar echt les erin kreeg ik van de pasbegonnen leraar Chris Wüst op Hageveld in 1951. Ik heb hem later nog eens een briefje geschreven om hem daarvoor te bedanken. Want hij gaf ruimte aan mijn eigen manier van leren: niet door rijtjes in mijn kop te stampen maar door de betekenis van een Latijns zin(netje) te achterhalen uit het zinsverband. De voorrang van het verstand en het begrip op het memoriseren en het geheugen. Tot mijn verrassing kreeg ik een persoonlijk briefje van hem terug. Hij vertelde daarin dat hij eigenlijk nooit voor het Latijn maar voor de muziek op Hageveld was benoemd. Maar dat zijn muzieklessen op een mislukking waren uitgelopen doordat de leerlingen hem in de opkomst van de jaren zestig er voor over hadden als het om orde houden en muziekbelangstelling ging. Hij voelde zich -met al zijn talenten en prachtige zangstem- als leraar mislukt en wenste mij een ander lot. Hij keerde als parochiepastor terug in o. a. Santpoort. Ik houd hem hoog in ere en zou willen dat hij in de hemel het engelenkoor mag dirigeren en voorzingen, eventueel in het Latijn!
Internaat
Een beetje aanluitend bij het voorgaande. Binnenkort (19 oktober) mag ik in de kerk van Sijbekarspel samen met drie anderen voor een hoofdzakelijk protestants publiek iets vertellen over onze ervaring als twaalfjarige internaatjongens uit West-Friesland op een klein-seminarie. En dat in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw. Vanuit een warm agrarisch gezin plotseling als aankomende puber in de strenge en steile kilte van zo’n kostschool. Wel leren leren maar niet leren leven. Ik heb voor mijn inleiding al wat notities gemaakt. Die laat ik hieronder onder embargo alvast op u los.
OP STUDIE
Het systeem
Eerst een wat meer algemene inleiding over in wat voor systeem we alle vier terecht kwamen. Ikzelf heb als student nog het klassieke systeem meegemaakt (1951-1957). Dat dateerde van het Concilie van Trente in de zestiende eeuw! Op het seminarie Hageveld in Heemstede waarin jongens van 12-18 jaar gymnasiaal werden opgeleid. Om seculier (d. w. z. in de parochies van het eigen bisdom Haarlem) priester te kunnen worden. Eerst kapelaan of seminarieleraar (25 jaar) en daarna pastoor of rector. Tot je ging ‘rusten’ (= emeritaat, niet leeftijdgebonden) of tot je stierf. Na het zesjarige klein-seminarie (afgerond met of zonder gymn.-diploma) ging je -vrijwillig!- verder op het groot-seminarie in Warmond. Dat was onderverdeeld in twee jaar filosofie en vier jaar theologie. Daarna werd je door de bisschop priestergewijd in de kathedraal van Haarlem. En na je eerste heilige mis in je geboorteplaats werd je kapelaan benoemd zonder enige inspraak. Ik werd kapelaan in ’t Zand (N.H.): nooit van gehoord! En daarna tot mijn vreugde leraar op Hageveld (na Nederlands op de VU). Daar werd in de conciliejaren zestig het systeem grondig doorbroken (met mijn instemming!). Tot ik in 1984 pastoor werd in Hoorn en daar in 2003 met pensioen ging. Het grote verschil met de drie volgende sprekers is dat zij naar een seminarie gingen dat voor de missie in het buitenland opleidde (zoals b.v. Mill Hill in Hoorn) of dat van een bepaald soort kloosterorde (S.J.) of congregatie (S.C.J.) uitging. Vooral in de jaren van de verzuiling (1900-1960) was de toevloed groot: Hageveld is twee keer verplaatst naar een groter gebouw: van Velsen naar Voorhout naar Heemstede. Ik begon in 1951 in een klas van 150 eerste klassers. Heel Hageveld had toen ruim vijfhonderd leerlingen. Ik ging naar Warmond met 27 overgebleven klasgenoten. Sommigen waren verdwenen zónder, sommigen mét een al of niet erkend diploma. Van nazorg was geen sprake: oud-seminaristen hebben het vaak heel moeilijk gehad. Ikzelf werd priestergewijd met 17, van wie er zeven gestorven, vijf uitgetreden en vijf tot nu toe voor het kerkewerk behouden zijn!
Hoe kwam het?
Ik ben me steeds meer gaan afvragen hoe het toch kwam dat er in de eerste helft van de vorige eeuw zo’n grote groep roomse jongens vanaf hun twaalfde ‘op studie’ naar het seminarie ging. Het is toch achteraf gezien tamelijk onnatuurlijk: weg uit de gezinswarmte, niet in het vak of het bedrijf van je vader, afgezonderd van meisjes, los van het dorps- of stadsleven, opgevoed door celibatairen, streng in een religieus gedragspatroon gedrukt enz. Daartegenover stonden wel pluspunten: verdiepende studieontwikkeling, veel (mannelijke) vrienden -ofschoon ook eenzaamheid-, meestal bewonderd en geëerd door familie en parochie, ontkomen aan de werkdruk van thuis, perspectief van een toekomst ‘op stand’, voor je inkomen werd gezorgd, je telde mee in ‘hogere’ kringen.
De meesten hadden -vaak binnen de familie of binnen de parochie- een geestelijke leren kennen die ze bewonderden en die in die kringen hooggeacht werd en meetelde. Sommigen -zoals ik- wilden graag ‘leren’ en zagen hun kans schoon daar een goede opleiding in te krijgen, terwijl hun eigen omgeving nog niet veel te bieden had op dat punt.
Over Mezelf
Ikzelf bewonderde de pastoor van Onderdijk, mijn geboorteplaats. We hadden geen kapelaan, zoals het grotere Wervershoof, maar pastoor Van Sante las boeken en was cultuurgevoelig: hij vertelde mij, zijn hulpkostertje, over de kerkvaders en liet zijn huishoudsters Schubert zingen met pianobegeleiding. Het leven op een pastorie leek me aantrekkelijk, ofschoon ik het thuis niet slecht getroffen had. Maar thuis moest je van alles. Ik ging graag naar school en kreeg extra lessen muziek, Nederlands, Frans en algebra van meester Morsch die bevriend was met mijn ouders. Diep godsdienstig was ik (nog) niet: ik vond de pastoor vooral in de biechtstoel nogal overdreven nauwgezet -mijn moeder was dat met me eens- en ik maakte me eigenlijk niet druk of ik ‘roeping’ had. Ook nu nog vind ik dat een onmogelijk begrip: elk mens moet van zijn of haar natuur uit gaan en niet van iets bovennatuurlijks uit de hemel. Ik heb ook niet geworsteld met al of niet geroepen zijn: waar ik in terecht kwam, lag me goed. En toen ik het kapelaanschap zat werd vanwege een conservatieve pastoor, kreeg ik de kans verder te studeren in Amsterdam in de jaren zestig: heerlijk! De wereld ging daar voor me open en ik werd een graaggeziene leraar op Hageveld en daarna een blijmoedige pastoor van de Engelbewaarderskerk in Hoorn. Een eigen vrouw en kinderen zijn nooit mijn ideaal geweest: ik heb genoeg aan een warme familieband (vier broers, vijf zussen en hun partners). Ik heb zelfs een broer met zijn gezin naast me wonen, een zus met zwager op Onderdijk en een zus die alleen woont in Rotterdam en met wie ik op vakantie mag. Mij is veel bespaard gebleven en mij is veel meegegeven. En ik heb mijn boeken en mijn oud-parochianen tussen wie ik woon. Wat ben ik blij dat ik naar het seminarie ben gegaan! Dat paste bij mij: maar ik was en ben vast en zeker een uitzondering…..
Hoevinudie?
Voor mijn lieve schoonzus die vijfenzestig werd, schreef ik een liedje. Uiteraard op rijm. Toen stootte ik op iets waar ik nog nooit bij had stilgestaan: op de ene achternaam zijn veel meer rijmwoorden te vinden dan op de andere. Op ‘Weel’ rijmt bijna iedere letter van het alfabet met -eel erachter. Maar b.v. op ‘Stumpel’ vind ik niets. Hebt u uw achternaam al eens op dit punt gecheckt?